1 kg runder procereur – goed gemarmerd, snij ‘m in dikke chunks.
Kruidenpasta (DIY, geen luie potjes):
2 eetlepels verse kurkuma – schil die shit en hak ‘m fijn (of 1 eetlepel poeder als je haast hebt).
3 cm gember – vers, geen droge troep.
5 knoflooktenen – pel ze en gooi ze erin.
3-5 rode pepers – pittigheid naar jouw ballen.
2 sjalotten – voor die Franse touch.
2 eetlepels sojasaus – Ken Hom’s umami-hack.
1 eetlepel vissaus – stiekeme smaakbom.
2 eetlepels palmsuiker – zoet, maar niet te soft.
400 ml kokosmelk – romig Indonesisch goud.
200 ml kippenbouillon – houdt ‘t in balans.
2 stengels citroengras – kneus ze, laat ze zweten.
4 kaffir limoenblaadjes – frisheid on lock.
1 theelepel gerookte paprika – Toraja-rookvibes zonder gedoe.
Zout – naar smaak, niet lullen.
Groenten: handje bamboescheuten of paksoi – crunch is king.
Garnering:
Verse koriander – voor de flex.
Krokante sjalotten – zelf frituren of kopen, whatever.
Geroosterde pinda’s – extra bite, trust me.
Bereiding.
Kruidenpasta fixen:
Pak een vijzel (of keukenmachine als je lui bent) en ram die kurkuma, gember, knoflook, pepers en sjalotten tot een dikke, kinky pasta. Dit is je smaakfundament – geen shortcuts, broer.
Vlees marineren:
Gooi die vleesbrokken in een bak, smeer die pasta erover, klats er sojasaus, vissaus en palmsuiker bij. Meng tot alles sticky is. Laat ‘t minimaal 2 uur chillen, of beter: een nacht in de koelkast. Smaak moet intrekken, punt.
Bruin bakken:
Pak een dikke pan (Dutch oven als je baller bent), scheut olie erin, en bak dat vlees op middelhoog vuur. Portie voor portie, tot het bruin en crispy is. Karameliseert die suiker, geeft diepte – Gordon zou trots zijn.
Stoofbasis droppen:
In dezelfde pan: kokosmelk, bouillon, citroengras, limoenblaadjes en gerookte paprika erin. Breng ‘t aan de kook, laat ‘t even bubbelen. Ruikt nu al als een Aziatische wet dream.
Langzaam garen:
Vlees terug in de pan, deksel erop, vuur laag. Laat ‘t 1,5 tot 2 uur sudderen tot dat vlees smelt op je tong. Roer af en toe, splash water erbij als ‘t te droog wordt.
Groenten erin:
Laatste 15 minuten: bamboescheuten of paksoi erbij. Gaar, maar nog knapperig – textuur is alles.
Proeven en flexen:
Dip je lepel erin, proef. Te flauw? Zout. Te scherp? Beetje suiker. Balans is key, zoals Ken Hom altijd zeikt.
Serveren als een baas:
Schep rijst in kommen, Gangsa erover, en pimp ‘t met koriander, krokante sjalotten en pinda’s. Ziet eruit als kunst, smaakt als een feest.
Waarom dit shit werkt:
Verse pasta: Geen gedroogde troep, pure power.
Rookvibe: Gerookte paprika geeft Toraja-realness zonder gedoe met een smoker.
Smaakgame: Soja, vissaus, kokos – zoet, zout, romig, alles klopt.
Looks: Garnituur maakt ‘t Instagram-proof.
Dit is Gangsa, maar dan alsof Ken Hom, Martin Yan en Ramsay samen in de keuken stonden te koken. Toraja-approved, maar met een dikke Aziatische swagger. Eet smakelijk
Print pagina